Verslag workshop VW2020

Venlo, 24 november 2016

door Michiel Löwik i.s.m. de werkgroep Nutrition in Transition en deelnemers workshop VW2020

Inhoud

  1. Workshopverslag
  2. Vervolg
  3. Achtergrond

1. Workshopverslag

Op donderdag 24 november 2016 organiseerde de werkgroep Nutrition in Transition de landelijke workshop Voedingswetenschappen naar 2020 (VW2020) georganiseerd.

Locatie: Scelta, Venlo.
Financiële ondersteuning: NAV, WUR, UMCG/CDI en Universiteitsfonds Limburg/SWOL.
Werkwijze: World Café workshopmethode, met vier intensieve gespreksrondes.

Veertig experts uit verschillende disciplines, beleidsvelden en onderzoeksgebieden verkenden de toekomst van het voedingsonderzoek aan de hand van vier thema’s: concepten, methoden, wetenschapsbedrijf en interactie. De centrale vraag luidde: hoe kunnen de fundamentele en toegepaste voedingswetenschappen een relevante en geloofwaardige rol blijven spelen? Hieronder staan per thema de belangrijkste bevindingen van de workshop.

A. Concepten

De nieuwe maatschappelijke realiteit maakt dat sommige vragen opnieuw gesteld moeten worden, al zijn er geen eenduidige antwoorden op. Wat zijn bijvoorbeeld het doel en de doelgroep van voedingsonderzoek? Voeding is een dagelijkse beleving van mensen en iedereen kan en mag het eigenaarschap van een gezonde voeding opeisen en daar een mening over hebben. Daaruit volgt de vraag hoe de interactie aan te gaan met de mensen van wie je denkt dat je ze bedient. Bedenk dat er meerdere soorten relevante kennis zijn, niet alleen wetenschappelijke. De wetenschap spreekt bovendien nooit met slechts één stem. Voeding draagt bij aan een gezond en lang leven, maar geneeskunde en voedingsonderzoek gaan niet over alle aspecten daarvan. Het kan voor de onderzoeker bevrijdend zijn om de waarde van wetenschap niet te overschatten. Een dialoog met beleidsmakers, de industrie, subsidieverstrekkers, de overheid, verzekeraars en de consument is nodig om als voedingswetenschap te weten wat de verwachtingen zijn van ons werk.

Het concept ‘feiten’ roept heftig debat op. Er zijn twee soorten opvattingen. De ene is dat feiten de echte, technische waarheid vertegenwoordigen en zo bijdragen aan oplossingen. De andere is dat feiten niet losstaan van onderliggende morele waarden en context. Deze twee verschillende invalshoeken bepalen mede welk probleem er wordt gezien. Een voorbeeld is het optreden van longziekten bij mensen in ongezonde woonomstandigheden. Voor de een is het probleem de behuizing, voor de ander de bacterie: het ligt er maar aan of je de bril draagt van de volksgezondheid, of van de microbioloog. Wanneer er debat is over wetenschap, gaat het juist over de onderliggende waarden en begrippenkaders. Voor een transparante discussie is het van belang die waarden zichtbaar te maken. Maak het conceptuele denkkader, dat ten grondslag ligt aan het onderzoek, expliciet. Dit kader laat zien hoe de onderzoekers de samenhang der dingen in relatie tot het gestelde doel zien. Het conceptueel kader maakt ook de eigen bijdrage van de wetenschapper zichtbaar, wat zeker ook bij interdisciplinair onderzoek van belang is. Om dit type onderzoek succesvol te maken, moeten de luiken van de disciplines open en zijn er investeringen in interfaces tussen de disciplines nodig.

B. Methoden

Uitgangspunt was een discussie over “de nieuwe problematiek” waarvoor geen antwoorden worden geleverd en de reden waarom de huidige aanpak tekort schiet. Het voornaamste punt is dat de huidige voedingswetenschap niet aansluit bij de problemen die in de maatschappij leven, dus in feite niet bij de leefwereld van de bevolking en dat knaagt aan de grondvesten van geloofwaardigheid. Echter, de hedendaagse problemen zijn complex doordat er vele interacties zijn en de bijdrage van voeding relatief klein is. Daar waar farmaceutisch onderzoek een duidelijk effect kan meten omdat het gaat om weghalen van een symptoom, is het effect van voeding “behoud van gezondheid” en dat is veel lastiger te meten. Ligt hier een oplossing door te gaan meten in een situatie van chronische ziekten? Daarnaast moet voedingswetenschap antwoorden leveren die gelden voor het individu. Zolang er resultaten zijn op groepsniveau, wordt het niet als “voor mij” ervaren en wellicht ligt het antwoord in een meer personalized approach. Tot slot is er meer veldwerk nodig. Wetenschap bedrijven in de context. Kortom, voedingswetenschap is interdisciplinair. De vraagstelling moet te allen tijde maatschappelijk relevant zijn. Epidemiologie en RCT’s blijven nodig, maar meer in context. We moeten op zoek naar een “verrijkte RCT-aanpak”. Meer contextvariabelen en data die met draagbare sensoren zijn verkregen meenemen, waardoor meer uitspraken op maat mogelijk worden.

Voedingswetenschap moet meeliften op nieuwe technologieën die het verzamelen van big data (eventueel door consumenten zelf) mogelijk maakt, en hierop inspelen door nieuwe onderzoeksmethoden hierbinnen te ontwikkelen. Etnografisch onderzoek kan bijdragen aan het bestuderen van een specifiek probleem in een specifieke context. Abstractie van onderzoeksresultaten kan bijdragen aan nieuwe inzichten die vervolgens in surveys breder onderzocht kunnen worden. Met meerdere designs dezelfde vraag proberen te beantwoorden, data repliceren, repliceren als relevant gaan zien (verplichten)? In een vroeger stadium (voor aanvang van een studie) al een multidisciplinaire peer-review doen zodat er meer zekerheid is dat de opzet, de methoden en analyse valide zijn voor het uiteindelijke doel (en er geen publieksgeld uitgegeven wordt aan studies die de onderzoeksvraag niet kunnen beantwoorden). Publiceren van onderzoeksresultaten waarbij de nul-hypothese niet is verworpen, wat doorgaans als een negatief resultaat wordt gepercipieerd. Bevindingen te allen tijde in real life setting testen. Dit door bijvoorbeeld consortia de opdracht te geven dat je altijd een epidemiologische studie, een RCT en een studie in de context van het werkelijke leven moet uitvoeren. Tot slot nadenken over datasharing en publiceren van negatieve bevindingen.

C. Wetenschapsbedrijf

Het doen van goed en relevant onderzoek start bij de vraag die er aan ten grondslag ligt. Op een hoger aggregatieniveau is deze afkomstig uit de bredere onderzoeksagenda van het vakgebied. Echter, de totstandkoming van die agenda is en blijft onderwerp van debat, evenals de noodzaak van een breed maatschappelijk draagvlak zodat belangengroepen zich in die agenda herkennen. Hierdoor komt bij het formuleren een groot palet aan waarden op tafel die op de een of andere manier hun plek moeten krijgen bij de agenda voor de toekomst. Daarnaast moet de ambitielat fors omhoog met “a man on the moon” als lonkend voorbeeld. Voor het oplossen van de maatschappelijke issues zijn namelijk grote stappen nodig in interdisciplinair onderzoek. Dit vraagt om bruggen bouwen, andere disciplinaire talen leren begrijpen en inclusief denken teneinde waardevolle samenwerkingen op te kunnen zetten. Het is belangrijk dat erkend wordt dat elkaars taal leren spreken tijd en energie kost, wat zich mogelijk niet onmiddellijk vertaalt in publicaties en onderzoeksresultaten.

Om interdisciplinair onderzoek aantrekkelijk te maken voor onderzoekers is behoud van voldoende voortgang in het eigen vakgebied nodig. Excellentie en nieuwsgierigheid moeten meer dan nu de basis gaan vormen voor de beloning, het prestige en de afrekening van onderzoekers. In de huidige situatie is voedingsonderzoek sterk afhankelijk van private financiering, die zowel de onderzoekagenda sterk beïnvloedt als de vorm en organisatie van wetenschappelijke samenwerkingen domineert. Nieuwsgierigheid en excellentie vragen beide voor een andere inrichting van de organisatie van onderzoek naar voeding, waarin private geldstromen deze kunnen ondersteunen. Dat laatste vereist de herinrichting van zeggenschap over geldstromen – mogelijkerwijs door middel van privaat gedoneerde, maar publiek geleide fondsen.

D. Interactie

De voedingswetenschap dient haar huis op orde te brengen en houden. Dat houdt in dat wetenschappers zelf als burgers dienen op te treden en hun verantwoordelijkheid voor een inclusieve agenda uit te dragen; ze maatschappelijk debat dienen te verwelkomen als gelegenheid om hun waarde te tonen; dat het debat over hun geloofwaardigheid open en vrij gevoerd moet worden en de geleerde lessen voortdurend terug te vloeien naar de organisatie en inhoud van de voedingswetenschap. De communicatie over resultaten van voedingsonderzoek kenmerkt zich nu vooral door zenden en overtuigen. Om de dialoog open te stellen is het nodig om af te stappen van de wetenschapper als verkondiger (zender) van de ‘waarheid’ en juist te laten zien dat de wetenschap een proces is, met een zelfcorrigerend en zelfkritisch vermogen waarbij kritiek (ook van de consument) welkom is.

De ambitie is om dit te veranderen in een interactief tweestromenland en dat begint met respect voor andere ideeën, en te kijken waar het mis gaat bij onze eigen communicatiestijl (en wellicht onderzoek doen naar het effect van verschillende communicatiestijlen). Wat de ontvanger doet met de informatie bepaalt uiteindelijk de effectiviteit van de communicatie. Diëtisten, als intermediair tussen voedingskennis en de gebruiker daarvan, zijn een goed voorbeeld van interactieve communicatie. Voor tweerichtingverkeer is een volwassen houding van de zender nodig waarin de kwetsbaarheden zichtbaar zijn. Media en wetenschappers moeten terughoudend zijn met het opstellen van persberichten over individuele onderzoeksresultaten, en in hun communicatie naar het publiek de context van het onderzoek voorop stellen en duidelijkheid scheppen over het maatschappelijk belang van het onderzoek.

Het Nederlandse voedingsbeleid richt zich op de korte termijn en kent verschillende kennisleemtes. Dat past niet bij de ambitie van de overheid: “Nederland koploper in gezonde en duurzame voeding,” Dit doel biedt de mogelijkheid om aan de overheid te vragen interdisciplinaire oplossingen voor de maatschappelijke problemen te faciliteren. Aan de maakbaarheid van de samenleving zitten wel grenzen. Verwachtingsmanagement moet teleurstellingen over tegenvallende resultaten zien te voorkomen. Bijvoorbeeld: door voortschrijdend inzicht beweegt de stand van zaken in de wetenschap waardoor adviezen kunnen veranderen en dat zet de geloofwaardigheid van de voedingswetenschap bij het grote publiek potentieel onder druk.

2. Vervolg

De werkgroep Nutrition in Transition presenteert de resultaten van de landelijke workshop in maart 2017 bij het Voorjaarsforum van de Nederlandse Academie voor Voedingswetenschappen. De workshop VW2020 is bovendien de blauwdruk voor een mondiale IUNS- workshop (najaar 2017) en vormt basismateriaal voor de vier kernactiviteiten van NiT:

  1.  discussiestukken publiceren (wetenschappelijk en voor een breed publiek)
  2. interactieve expertmeetings organiseren (1 in 2016, 3 in 2017)
  3. publieksdebat genereren (Voedingswetenschappen on Tour, najaar 2017)
  4. een nationaal onderzoeksprogramma ontwerpen (looptijd 4 jaar, 3 aio’s aan RUG, WUR en UM)

3. Achtergrond

Wetenschap heeft de wereld veranderd. Toepassingen van wetenschappelijk onderzoek zijn inmiddels in allerlei haarvaten van de samenleving doorgedrongen. Wetenschap heeft voor talloze tot de verbeelding sprekende toepassingen in het leven van de mens gezorgd en heeft daarmee welvaart gebracht.

Mede door schaalvergroting werkt het hedendaagse wetenschappelijke bedrijf anders dan pakweg honderd jaar geleden. Het bouwwerk van de wetenschapsbeoefening vertoont scheuren door bijvoorbeeld vermeende belangenverstrengeling en het niet-houdbare imago van onfeilbaarheid. Dit vraagt om een herbezinning, wat in de lente van 2013 heeft geleid tot Science in Transition. De initiatiefnemers hiervan stellen zich de vraag waarom de wetenschap niet werkt zoals het moet en wat eraan eraan te doen is. In de position paper uit 2013 is deze vraag aan de hand van drie thema’s beantwoord. De thema’s zijn Imago & vertrouwen, Kwaliteit & betrouwbaarheid en Communicatie & democratie.

Science in Transition

Rond wetenschappelijk onderzoek hangt de mythe van onbetwijfelbare kennis. Wetenschappers zelf weten wel beter. In de wetenschap bestaan verschillende, mogelijk conflicterende, beelden over dezelfde werkelijkheid. Onderzoek en debat daarover filtert deze beelden waardoor op een bepaald moment een robuust en breed gedragen resultaat ontstaat. Om de geloofwaardigheid van de wetenschap te behouden is het belangrijk dat de onzekerheden, aannames en strijdige richtingen expliciet zijn geformuleerd en worden uitgedragen.
Vermeende belangverstrengeling door opdrachten van bedrijfsleven en overheid zet de wetenschap op achterstand: het legt de vertrouwensvraag van het publiek op tafel. Hoewel het vertrouwen van het publiek in de wetenschap regelmatig een deuk oploopt, is dit vertrouwen nog wel robuust. Het persoonlijk belang van een onderzoeker bij een mooie baan, subsidies en prijzen spoort niet automatisch met het hogere doel van wetenschap. Onderzoekers laten zich sturen door de risicoreductie van bestuurders en opdrachtgevers. Dit leidt tot onderzoek met kortetermijnresultaten en tot op zekere hoogte voorspelbare uitkomsten. Er is weinig ruimte voor onderzoek naar complexe vragen waarvan de antwoorden op termijn tot echte doorbraken kunnen leiden.

Door de wereldwijde schaalvergroting van wetenschappelijk onderzoek is het aantal publicaties onnavolgbaar groot. Dit leidt tot vergaande specialisatie met het risico dat onderzoekers de contouren van het grote bouwwerk waaraan zij bijdragen onvoldoende kennen. Media vragen om hapklare en voor een breed publiek goed verteerbare nieuwsberichten over wetenschappelijk onderzoek. Om daar aan tegemoet te komen wordt de boodschap tot de kern teruggebracht en ontdaan van de context van het grotere geheel. Wetenschap kan geen absolute kennis leveren voor beleidsmaatregelen waardoor er ruimte is voor verschillende meningen op basis van wetenschappelijk onderzoek. Verschillende belangengroepen onderbouwen hun standpunten met wetenschappelijke publicaties om daarmee andersdenkenden te overtuigen van hun gelijk. Dat levert bij het brede publiek onduidelijkheid op en stelt de geloofwaardigheid van de wetenschap op de proef.

Voeding in transitie

Het voorgaande geldt volgens Science in Transition voor de wetenschap in het algemeen. Voor voedingswetenschap geldt ook nog een aantal specifieke zaken die de werkgroep Nutrition in Transition in kaart brengt. De werkgroep is in de lente van 2015 gestart met als doel het voedingsonderzoek toekomstbestendig te maken. De werkgroep bestaat uit voedingswetenschappers, filosofen, sociologen en artsen. De kerngroep doet zelf geen fundamenteel, klinisch of populatiegericht onderzoek, maar wakkert de discussie aan en publiceert erover.

De voedingswetenschap heeft de afgelopen decennia talrijke successen geboekt: van veel stoffen, voedingsmiddelen en dranken zijn gezondheidseffecten vastgesteld. De voedingswetenschap bezit de ambitie om ook de wetenschappelijke en maatschappelijke vragen van de toekomst op het vlak van voeding en gezondheid te adresseren. Innovatief voedingsonderzoek is nodig voor vraagstukken als het toevoegen van gezonde levensjaren, duurzaamheid van de voedselproductie, sociaaleconomische gezondheidsverschillen of het beteugelen van overgewicht. Deze complexe problemen vereisen vernieuwende concepten en methoden. Ook zijn er grote stappen nodig in interdisciplinair onderzoek, evenals nieuwe interacties met maatschappelijke partners. Oplossingen voor deze thema’s vragen om geïntegreerde kennis die afkomstig is van verschillende disciplines zoals fysiologie, epidemiologie, geneeskunde, gedragswetenschappen, antropologie, sociale wetenschappen, ethiek, economie en communicatiewetenschappen. Nutrition in Transition (www.nutritionintransition.nl) initieert activiteiten om de benodigde transitie mogelijk te maken.